Annotatie
27 januari 2025
Rechtspraak
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 11 april 2024
ECLI:CE:ECHR:2024:0411JUD008124917
Allouche t. Frankrijk (EHRM, 81249/17) – Van schaduw naar licht: belang van onthullen én erkennen discriminatoir motief bij haatmisdrijven
Feiten
1. In 2014 wordt een Franse vrouw, werkzaam bij een organisatie ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Shoah, het slachtoffer van zware antisemitische en seksistische beledigingen en bedreigingen. Ze legt een klacht neer waarbij ze expliciet verwijst naar het antisemitische karakter van deze feiten. Tijdens het onderzoek wordt het antisemitische of racistische karakter meegenomen.
De dader wordt vervolgd voor feiten van herhaalde doodsbedreigingen. Het slachtoffer verzoekt tijdens de gerechtelijke procedure de feiten te herkwalificeren en daarbij rekening te houden met het gegeven dat de feiten zijn gepleegd vanwege haar lidmaatschap van de Joodse gemeenschap en haar joodse geloof. Ze wijst op de grote impact van deze feiten, net omwille van de link met haar Joods zijn. In het vonnis in eerste aanleg wordt er niet op haar verzoek tot herkwalificatie ingegaan. Hoewel het Parijse hof van beroep tijdens de beroepsprocedure wel stelt dat het om doodsbedreigingen gaat omwille van het behoren tot een bepaalde etniciteit, natie, ras of religie, wordt de dader in hoger beroep veroordeeld voor herhaalde doodsbedreigingen, zonder dat de antisemitische drijfveer juridisch mee in rekening wordt genomen. Dit laatste zou niet mogelijk zijn omdat de dader verstek liet. Het cassatieberoep van het slachtoffer wordt later verworpen. Hierop stapt het slachtoffer naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
De beslissing van het Hof
2. Het slachtoffer riep art. 6 EVRM in. Het Hof meent echter dat het eerder nodig is een schending van art. 8 in samenhang met art. 14 EVRM na te gaan.
Het Hof maakt een duidelijke analyse. Allereerst constateert het Hof dat er een Frans wettelijk kader bestaat dat bedreigingen vanwege etniciteit, religie of ras bestraft. Bovendien werd tijdens het onderzoek het antisemitische en racistische karakter van de feiten wel mee in rekening genomen. Echter, zowel bij de vervolging als bij de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep, is onvoldoende rekening gehouden met het antisemitische motief en zijn hieraan onvoldoende juridische consequenties verbonden. Aangezien dit volgens het Europees Hof wel mogelijk én nodig was, komt het tot de conclusie dat de Franse autoriteiten hun positieve verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen 8 en 14 EVRM niet zijn nagekomen. Er moet immers een effectieve en passende strafrechtelijke bescherming tegen discriminerende gedragingen zijn. Door geen rekening te houden met de antisemitische dimensie van deze zaak, is er geen passende reactie gekomen. Daarom is er volgens het Hof sprake van schending van artikel 8 in samenhang met artikel 14 van het EVRM.
De rechtspraak van het EHRM over haatmisdrijven
3. Het is niet de eerste maal dat het Europese Hof zich uitspreekt over hoe nationale autoriteiten dienen om te gaan met haatmisdrijven.[1] Het Hof bekijkt dit meestal vanuit het perspectief van art. 8 EVRM, het recht op een privéleven, in samenhang met art. 14 EVRM, het discriminatieverbod. Bij ernstige geweldsdelicten bekijkt het Hof dit vanuit de samenhang tussen art. 2 EVRM (het recht op leven)[2] of art. 3 EVRM (het verbod op foltering)[3] en art. 14 EVRM. Het discriminatieverbod uit art. 14 EVRM heeft immers geen zelfstandig bestaan aangezien het enkel effect heeft in relatie met het genot van andere rechten en vrijheden, tenzij onder protocol nr. 12 bij het EVRM.[4] Het discriminatieverbod uit art. 14 EVRM omvat geen limitatieve lijst van beschermde gronden: het genot van de rechten en vrijheden van het EVRM is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals gender, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Het Hof heeft al geoordeeld in zaken over haatmisdrijven wegens o.a. racistische, antisemitische en antireligieuze redenen, haat naar LGBTQI+ personen en gendergerelateerde misdrijven.[5] In die rechtspraak op het vlak van haatmisdrijven van het Hof komen er drie belangrijke punten naar voren:
- Het belang van een adequaat onderzoek naar de eventuele discriminerende motieven: Het EHRM wijst op de verplichting om de discriminerende motieven daadwerkelijk te onderzoeken en aan het licht te brengen, wanneer er een vermoeden bestaat dat dergelijke motieven meespelen. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om te kunnen bepalen of er een racistisch of discriminatoir motief aanwezig is. Hieruit moet tevens blijken dat dergelijke feiten niet worden beschouwd als ‘gewone’ misdrijven.[6]
- De nood aan een adequaat (strafrechtelijk) wetgevend kader:
In de rechtspraak van het EHRM werd meermaals gewezen op de verplichting om haatmisdrijven niet als ‘gewone’ misdrijven te beschouwen. Het is volgens het Hof nodig om over een specifiek en effectief juridisch kader te beschikken dat bescherming biedt tegen discriminatoire handelingen. Bij ernstige inbreuken op essentiële aspecten van het privéleven of het verbod op foltering gaat dit ook over een efficiënte strafwetgeving, weliswaar als laatste maar soms als noodzakelijk redmiddel.[7]
- Een gepaste juridische reactie op haatmisdrijven:
Samengaand met het bovenstaande wees het Hof meermaals op het belang van een gepaste juridische reactie ten aanzien van de daders van haatmisdrijven wanneer een discriminatoir motief wordt vastgesteld. De sancties moeten proportioneel zijn, rekening houden met dergelijk motief en wijzen op de bedoeling om straffeloosheid voor zo’n feiten tegen te gaan. [8]
4. Ook in dit arrest Allouche t. Frankrijk komen dezelfde positieve verplichtingen naar voren. Het Hof kijkt hierbij telkens naar de concrete zaak en de concrete praktijk. Hoewel Frankrijk wel een wettelijk kader heeft waarin haatmisdrijven worden geregeld én niettegenstaande dat er tijdens het politioneel onderzoek wel aandacht was voor de antisemitische motieven, komt het Hof tot de conclusie dat er een schending is van art. 8 EVRM in samenhang met art. 14 EVRM.
Haatmisdrijven in Europa
5. In het algemeen kan gezegd worden dat een haatmisdrijf een misdrijf is dat wordt gepleegd omwille van haat of een vooroordeel. Het doelwit van het misdrijf wordt geselecteerd omwille van het behoren tot een bepaalde groep of het hebben van bepaalde kenmerken.[9] Uit onderzoek blijkt dat de impact en gevolgen van haatmisdrijven voor slachtoffers groter en langduriger zijn dan bij gewone misdrijven en de schade vooral van psychosociale aard is.[10]
In veel Europese landen is strafwetgeving aangenomen om dergelijke misdrijven te bestrijden. Toch bestaan er sterke verschillen tussen hoe Europese landen dit in hun wetgeving hebben opgenomen.[11] Zowel op het niveau van de EU, als binnen de Raad van Europa werden er al stappen gezet om dit te harmoniseren.
A. Europese regelgeving
6. Op EU-niveau voorziet het kaderbesluit 2008/913 dat racistische en xenofobe motieven voor alle misdrijven als een verzwarende omstandigheid worden beschouwd, dan wel dat die motieven door de rechter in aanmerking kunnen worden genomen bij de bepaling van de strafmaat.[12] Dit kaderbesluit beperkt zich tot de criteria ras, huidskleur, godsdienst, afstamming of nationale of etnische afkomst.
Daarnaast voorziet de Europese Slachtofferrichtlijn (2012/29/EU) dat voor slachtoffers van o.a. haatmisdrijven er een tijdige en individuele beoordeling van specifieke beschermingsbehoeften moet gebeuren en dat er bepaald moet worden of er tijdens de strafprocedure bijzondere maatregelen kunnen worden getroffen.[13]
In mei 2024 werd Richtlijn 2024/1385 ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld goedgekeurd, waarin een specifieke vorm van haatmisdrijven wordt bestreden, namelijk geweld tegen vrouwen omdat ze een vrouw of een meisje zijn.
De Europese Commissie en het Europees Parlement pleiten voor het opnemen van haatmisdrijven op de lijst van Europese misdrijven om zo bijkomende wetgeving te kunnen uitvaardigen maar dit werd nog niet goedgekeurd.[14],[15]
7. Naast de rechtspraak van het EHRM heeft op niveau van de Raad van Europa de Raad van Ministers in 2024 een aanbeveling over haatmisdrijven uitgevaardigd. In deze tekst formuleert de Raad van Ministers enkele aanbevelingen voor lidstaten om de strijd tegen haatmisdrijven op te voeren.[16]
B. Haatmisdrijven in enkele Europese lidstaten
8.Hoewel bovenvermelde Europese initiatieven streven naar harmonisatie, bestaan er nog grote verschillen in nationale wetgeving qua straffen, consequenties, beschermde criteria, … Dit blijkt uit de wetgeving in Frankrijk, België en Nederland.
Frankrijk
9. De Franse wetgever paste het wetgevend kader omtrent racistische, seksistische en homofobe haatmisdrijven aan in 2017 en veralgemeende de verzwarende omstandigheden van racisme en homofobie, die ten tijde van het arrest Allouche slechts voor bepaalde limitatief opgesomde misdrijven waren voorzien, naar alle misdaden en wanbedrijven.[17] Nu voorziet de Franse wetgeving een verhoging van de straffenschaal wanneer misdrijven worden gepleegd die de eer of de waardigheid aantasten van het slachtoffer of van een groep personen waartoe het slachtoffer behoort vanwege een zogenaamd ras, een etniciteit, een natie of een bepaalde religie, geslacht, seksuele oriëntatie of genderidentiteit of wanneer de feiten tegen het slachtoffer zijn gepleegd om een van deze redenen.[18]
België
10.De Belgische wetgever heeft in 2003 het voor bepaalde misdrijven mogelijk gemaakt om de minimumstraffen te verdubbelen wanneer een van de drijfveren van de dader bestaat uit de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens een van de beschermde kenmerken. Na enkele wetswijzigingen in 2007, 2013 en 2022 kent België momenteel een drieledig systeem, met drie verschillende gevolgen afhankelijk van het achterliggende misdrijf: een verplichte verhoging van de straffen bij het bestaan van een discriminerend motief, een facultatieve verdubbeling van de minimumstraffen bij een resem andere misdrijven[19] en de discriminerende drijfveer als verzwarende factor bij alle andere misdrijven. Bij de verzwarende factor neemt de rechter de discriminerende drijfveer mee in overweging, zonder dat hij een straf kan opleggen die hoger is dan de maximumstraf op dit misdrijf gesteld.[20]
Nederland
11. In Nederland hebben haatmisdrijven an sich geen specifiek wettelijk statuut. Nederland kent wel de codis-misdrijven. Er is sprake van een codis-feit als het discriminatieaspect een rol heeft gespeeld bij het plegen van een commuun delict, zoals vernieling, mishandeling of belediging. Het discriminatieaspect kan een rol spelen als motief of aanleiding tot het plegen van het commune feit, of kan worden gebruikt om het misdrijf indringender te plegen.[21] Voor zo’n codis-feit dient het discriminatieaspect in het requisitoir te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden betrokken. Het is vervolgens aan de rechter om te beslissen hoe dat element meespeelt in het bepalen van de strafmaat. [22]
J. Van Laer
Jurist bij Unia, het Belgisch interfederaal Gelijkekansencentrum
[1] FRA, Unmasking bias motives in crimes: selected cases of the European Court of Human Rights, 2018.
[2] O.a. Menson e.a. t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 6 mei 2003, nr. 47916/99, ECLI:CE:ECHR:2003:0506DEC004791699.
[3] O.a. Identoba e.a. t. Georgië, EHRM 12 augustus 2015, nr. 73235/12, ECLI:CE:ECHR:2015:0512JUD007323512.
[4] Dit protocol is o.a. niet ondertekend door Frankrijk.
[5] Nachova e.a. t. Bulgarije, EHRM [GK] 6 juli 2005; nrs. 43577/98 en 43579/98,
ECLI:CE:ECHR:2005:0706JUD004357798; Balogh t. Hongarije, EHRM 9 februari 2016, nr. 36630/1, ECLI:CE:ECHR:2016:0209JUD003663011; Tkhelidze t. Georgië, EHRM 8 juli 2021, nr. 33056/17, ECLI:CE:ECHR:2021:0708JUD003305617; Identoba, reeds aangehaald; Steering Committee on Anti-Discrimination, Diversity and Inclusion, Thematic review of the implementation of Recommendation CM/Rec(2010)5 of the Committee of Ministers to member States on measures to combat discrimination based on sexual orientation or gender identity, CM(2023)126; Council of Europe, Combating hate crime, explanatoy memorandum, 2024, p. 20.
[6] Nachova e.a., reeds aangehaald; Skorjanec t. Kroatië, EHRM 8 maart 2017, nr. 25536/14, ECLI:CE:ECHR:2017:0328JUD002553614; Basu t. Duitsland, EHRM 18 oktober 2022, nr. 215/19, ECLI:CE:ECHR:2022:1018JUD000021519.
[7] O.a. Nachova e.a., reeds aangehaald; EHRM, Skorjanec, reeds aangehaald; Beizaras en Levickas t. Litouwen, EHRM 14 mei 2020, nr. 41288/15, 106-111,
ECLI:CE:ECHR:2020:0114JUD004128815; Sabalic t. Kroatië, EHRM 14 januari 2021, nr. 50231/13, ECLI:CE:ECHR:2021:0114JUD005023113; FRA, Handboek over het Europese non-discriminatierecht, Editie 2018, p. 93-94; ECHR, Guide on Article 14 of the European Convention on Human Rights and on Article 1 of Protocol No. 12 to the Convention, 2024; FRA, Making hate crime visible in the European Union: acknowledging victims’ rights, 2012, p. 27.
[8] Sabalic, reeds aangehaald; Stoyanova t. Bulgarije, EHRM 14 juni 2008 nr. 56070/18,
ECLI:CE:ECHR:2022:0614JUD005607018.
[9] ODIHR, Hate crime report, Home | HCRW
[10] S. VAN DER AA, J. CLAESSEN en R. HOFMANN, Speciale behoeften van slachtoffers van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp, 2020, p. 57; KBS, Sloten en Sleutels, 2020; P. IGANSKI, Understanding the Needs of Persons who Experience Homophobic or Transphobic Violence or Harassment: The Impact of Hate Crime (Warsaw: Campaign against Homophobia, 2016, p. 20; N. CHAKRABORTI, J. GARLAND & S. HARDY, The Leicester Hate Crime Project: Findings and Conclusions, Leicester: University of Leicester 2014.
[11] S. VAN DER AA, J. CLAESSEN en R. HOFMANN, ‘A Comparative Perspective on the Protection of Hate Crime Victims in the European Union New Developments in Criminal Procedures in the EU Member States’, Erasmus Law Review 2021, p.170-180; Council of Europe, Combating hate crime, explanatoy memorandum, p. 31.
[12] Art. 4 van Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht.
[13] Art. 22 Richtlijn 2021/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ; FRA, Ensuring justice fo hate crime victims: professional perspectives, 2016, p. 44.
[14] Europese Commissie, Een inclusiever en beschermender Europa: uitbreiding van de lijst van EU-misdrijven tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven, COM(2021)0777.
[15] European Parliament, Resolution of 18 January 2024 on extending the list of EU crimes to hate speech and hate crime, C/2024/5733.
[16] Committee of Ministers, Recommendation CM/Rec(2024)4 on combating hate crime.
[17] Loi n° 2017-86 du 27 janvier 2017 relative à l'égalité et à la citoyenneté.
[18] Art. 132-76 en 132-77 Code Pénal.
[19] Voor de misdrijven zoals vermeld in art. 377bis, 422quater, 438bis, 442ter, 453bis, 514bis, 525bis, 532bis en 534quater Strafwetboek.
[20] Art. 78bis-ter Strafwetboek.
[21] Openbaar Ministerie, Strafbare Discriminatie in beeld: overzicht van de discriminatiecijfers van het openbaar ministerie, 2023.
[22] WODC, Discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid. Cijfers en praktijkervaringen, 2020.