Naar boven ↑

Annotatie

T. Mortier
20 oktober 2023

Rechtspraak

Lenis t. Griekenland
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 27 juni 2023
ECLI:CE:ECHR:2023:0627DEC004783320

Lenis t. Griekenland (EHRM, 47833/20) – Extreme homofobie niet beschermd onder vrijheid van meningsuiting

1. Haatspraak en geweld tegen LGBTQI+-personen zijn aan een opmars bezig in Europa. ILGA Europe rapporteerde dat er in 2022 een toename had plaatsgevonden van zowel het aantal gevallen van geweld, alsook in de ernst ervan.[1] Wat haatspraak betreft, bleef zulks geenszins beperkt tot verdoken gevallen; ook politici in meerdere landen (waaronder België en Nederland) lieten zich volgens het rapport publiekelijk negatief uit over LGBTQI+-personen.[2] Tegen de achtergrond van deze verontrustende cijfers, zorgt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dan ook voor een lichtpuntje met diens ontvankelijkheidsbeslissing in de zaak Lenis t. Griekenland.[3] In deze zaak oordeelde het Hof immers voor het eerst dat een verzoeker zich niet op artikel 10 EVRM kon beroepen om te ontkomen aan een veroordeling voor een ernstig geval van haatspraak jegens LGBTQI+-personen, omdat diens verzoek neerkwam op een poging om het Verdrag te misbruiken en zo de kernwaarden die achter het Verdrag schuilen, te beschadigen. In deze noot bespreken we de toepassing van artikel 17 door het Hof in de zaak en de mogelijke impact ervan.

Feiten

2. In de zaak Vallianatos e.a. t. Griekenland, daterend van eind 2013, had het Hof geoordeeld dat een Griekse wet die voorzag in geregistreerde partnerschappen als alternatief voor het huwelijk, maar koppels van hetzelfde geslacht expliciet uitsloot van haar toepassingsgebied, strijdig was met artikel 14, samen gelezen met artikel 8 EVRM.[4] In de nasleep hiervan boog het Griekse Parlement zich over een wetsvoorstel om het toepassingsgebied van geregistreerde partnerschappen alsnog uit te breiden naar same-sex koppels. De verzoeker, Amvrosios-Athanasios Lenis, was destijds een Griekse metropoliet, die aan het hoofd stond van twee Grieks-orthodoxe kerkprovincies in Griekenland. Naar aanleiding van de uitspraak van een politica dat zij, ter nagedachtenis van een overleden bevriende acteur, zou helpen om het wetsvoorstel gestemd te krijgen, publiceerde de verzoeker een artikel op zijn persoonlijke blog, getiteld ‘THE SCUM OF SOCIETY HAVE REARED THEIR HEADS! Let’s be honest SPIT ON THEM!’

Wie de verzoeker op het oog had met de weinig flatterende termen ‘uitschot van de samenleving’, werd al snel duidelijk in de blogpost zelf. Verwijzend naar de uitspraak van de politica, schreef de verzoeker onder meer dat homoseksualiteit een ‘afwijking van de wetten van de natuur’, een ‘zonde’ en een ‘mentale beperking’ is. ‘Helaas,’ zo schreef hij, ‘wordt Griekenland door een aantal van die zielige mensen bestuurd’. Toegevend dat het ‘ieders recht is om achter gesloten deuren het leven te leiden dat die wil’, riep hij niettemin zijn lezers op om te ‘spuwen’ op ‘deze onteerde mensen’ wanneer zij die op straat zagen. Afsluiten deed hij door te stellen dat LGB-personen ‘niet menselijk’, ‘perversies van de natuur’, ‘mensen van het duister’ en ‘gevaarlijker dan sommige mensen die in een gekkenhuis leven’ zijn en ‘gedoemd zijn om naar de hel te gaan’.[5]

3. Het artikel bleef niet onopgemerkt en werd druk gedeeld en becommentarieerd door verscheidene mediakanalen. Iets meer dan twee weken na het publiceren van de originele blogpost, publiceerde de verzoeker een tweede artikel, waarin hij trachtte te verduidelijken dat het nooit zijn bedoeling geweest was om aan te zetten tot geweld – iets wat de Grieks-orthodoxe Kerk veroordeelt – maar hij louter kritiek had willen uiten op de pogingen van politici om geregistreerde partnerschappen open te stellen voor same-sex koppels en op die manier bij te dragen aan de ‘legalisatie van perverse en bijgevolg onnatuurlijke relaties’. Zijn poging tot damage control haalde echter weinig uit; de verzoeker werd voor de alleenzetelende rechter in de correctionele rechtbank van Aigio gedaagd op verdenking van het aanzetten tot geweld of haat tegen mensen omwille van hun seksuele oriëntatie enerzijds, en misbruik van zijn kerkelijk ambt anderzijds. De alleenzetelende rechter sprak hem in eerste instantie vrij, stellend dat de uitspraken louter betrekking hadden op politici, maar de beroepsrechter vond hem later alsnog schuldig aan beide misdrijven en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van zeven maanden met opschorting van drie jaar en het betalen van de gerechtskosten. In het vonnis schreef de beroepsrechter onder meer dat het artikel als geheel gelezen moest worden: samen gelezen met ander bewijsmateriaal en getuigenverklaringen, werd duidelijk dat het wel degelijk de bedoeling was geweest van de verzoeker om haat aan te wakkeren tegen LGB-personen en hen op die manier te ontmenselijken. Deze conclusie werd alleen maar versterkt door de vaststelling dat de verzoeker zelf had toegegeven in zijn verweer dat zijn eerste blogpost inderdaad verwees naar LGB-personen in het algemeen enerzijds en zijn poging om zijn verweer te staven met documenten die moesten bewijzen dat homoseksualiteit een ‘ziekte’ was anderzijds. Het Griekse Hof van Cassatie draaide dan wel zijn veroordeling voor misbruik van het kerkelijk ambt terug op grond van het feit dat er een ‘mildere’ strafbepaling bestond voor dergelijk vergrijp, maar de veroordeling op grond van haatspraak bleef overeind.

De beslissing

4. De verzoeker wierp op dat zijn recht op vrije meningsuiting, zoals gewaarborgd door artikel 10 EVRM, geschonden was door zijn strafrechtelijke veroordeling voor de inhoud van zijn blogpost. Het Hof erkende dat artikel 10 EVRM inderdaad ook van toepassing was op die ideeën die kwetsend of choquerend konden zijn. Niettemin mochten deze niet zodanig kwetsend of choquerend zijn dat ze afbreuk deden aan de rechten en vrijheden uit het Verdrag zelf. Zo’n uitoefening van vrije meningsuiting zou immers strijdig zijn met artikel 17 EVRM. Dit artikel heeft tot doel te vermijden dat individuen rechten ontlenen aan het Verdrag in een poging om hun gedrag, dat niet compatibel is met de kernwaarden van het Verdrag en dat schade zou veroorzaken aan het Verdrag, te rechtvaardigen.[6] Met andere woorden, het sluit bepaalde gedragingen uit van het toepassingsgebied van de bescherming die verdragsrechten bieden en belet op die manier dat individuen het Verdrag kunnen inroepen ter verdediging van dergelijke gedragingen.[7]

5. Een belangrijk twistpunt bleek echter of de blogpost zich had gericht tot LGB-personen, dan wel louter tot politici. Het Hof volgde hierin de vaststellingen van de nationale beroepsrechter en stoelde dit onder meer op de inhoud van de blogpost zelf, waarin een aantal uitspraken terugkwamen die wel vaker gebruikt werden tegen LGB-personen (bijvoorbeeld dat ze ‘het binnenskamers moeten houden’), alsook op de vaststelling dat de verzoeker zelf had toegegeven in zijn verweer dat hij initieel had verwezen naar LGB-personen. Het Hof stelde in dit verband dat de poging van de verzoeker tot retroactieve verduidelijking de daadwerkelijke inhoud van het artikel niet kon wijzigen; de schade was toegebracht, ongeacht de halfslachtige poging tot damage control achteraf.

6. De kernvraag was dus of zulke homofobe uitspraken voldoende ernstig waren om artikel 17 in het geding te brengen. Het Hof volgde opnieuw de conclusies van de nationale gerechten dat de uitspraken van de verzoeker neerkwamen op haatspraak op grond van seksuele oriëntatie. Meer nog, bepaalde uitspraken (bv. ‘spuw op hen’, ‘veroordeel hen’, ‘laat hen zich niet roeren’…) hadden het potentieel om bij te dragen tot een waar angstklimaat en te leiden tot geweld of de ontmenselijking van LGB-personen (bv. ‘het zijn geen mensen!’, ‘het zijn perversies van de natuur!’). Deze conclusie werd verder versterkt door drie andere elementen: (a) de verreikende invloed van de verzoeker, die als metropoliet aan het hoofd stond van twee kerkprovincies; (b) het feit dat de blogpost online gepubliceerd en vervolgens verder gecirculeerd werd, waardoor de boodschap gemakkelijk duizenden mensen kon bereiken; en (c) het feit dat LGB-personen, een categorie die volgens het Hof bijzondere bescherming verdient omwille van hun historische onderdrukking en marginalisatie, het doelwit vormden. Dit alles bracht het Hof ertoe te concluderen dat de uitspraken LGB-personen hun menselijkheid ontzegden en bijgevolg indruisten tegen het Verdrag. Met toepassing van artikel 17 werd de zaak dan ook onontvankelijk verklaard.

Homofobie onder artikel 17

7. Het eindoordeel in deze beslissing is opmerkelijk omwille van een aantal redenen. Zo is het loutere feit dat het Hof oordeelt dat artikel 17 EVRM van toepassing is, op zich al opvallend. Het Hof beperkt artikel 17 EVRM immers enkel tot de meest extreme en uitzonderlijke gevallen.[8] In de context van artikel 10 EVRM wordt dit verder versterkt door de vaste rechtspraak van het Hof dat ook ideeën onder het artikel beschermd worden die choquerend, beledigend of kwetsend kunnen zijn. De drempel om de aanvaardbaarheid onder artikel 10 EVRM te overschrijden, en bijgevolg artikel 17 EVRM in het geding te brengen, ligt dus hoog. Zo weigerde het Hof recent nog om artikel 17 EVRM toe te passen in een zaak waarin een Bulgaars politicus zijn titel van fractieleider verloren had nadat hij het communistisch regime in Bulgarije en de door dit regime gepleegde misdaden vergoelijkt en verheerlijkt had.[9]

8. Daarnaast beperkt het Hof de reikwijdte van artikel 17 EVRM traditioneel tot een specifiek aantal gevallen. Over het algemeen past het Hof artikel 17 EVRM toe op drie categorieën van vergrijpen: (a) het uitdragen, rechtvaardigen of ontkennen van terroristische daden of oorlogsmisdaden (waaronder ook de ontkenning van de Holocaust begrepen wordt);[10] (b) het aanzetten tot haat of geweld; en (c) het beogen de constitutionele orde en vrede in een land te verstoren of omver te werpen.[11] Met het aanzetten tot haat en geweld jegens LGB-personen bevinden we ons in de tweede categorie. Niettemin had het Hof vóór deze zaak artikel 17 EVRM nog niet eerder van toepassing verklaard op een geval van haatspraak op grond van seksuele oriëntatie alleen. Tot hiertoe leek het Hof artikel 17 EVRM vooral voor te behouden voor gevallen van haatspraak op grond van etniciteit of religie. In eerdere zaken waar artikel 17 EVRM betrokken werd in gevallen van haatspraak tegen LGB-personen, was ofwel sprake van een wijd scala aan betrokken minderheden,[12] of voerde het Hof geen onderzoek onder artikel 17 EVRM en beoordeelde het in de plaats de gegrondheid van de zaak eerder dan deze reeds in de fase van de ontvankelijkheid te beslechten.[13]

9. Slechts in een enkele zaak, namelijk Lilliendahl t. IJsland, voerde het Hof een onderzoek onder artikel 17 EVRM inzake de veroordeling van een individu op grond van haatspraak jegens LGB-personen alleen. Uiteindelijk besloot het Hof echter alsnog de gegrondheid van de zaak te beoordelen in het licht van het feit dat de betrokken uitspraken ‘niet de vereiste graad van ernst bereikten’ om artikel 17 EVRM van toepassing te maken.[14] De reden hiervoor was dat het Hof oordeelde dat de uitspraken, waarin homoseksualiteit onder meer een ‘seksuele afwijking’ genoemd werd, niet tot de ergste vormen van haatspraak gerekend konden worden, niet opriepen tot geweld en, door het beperkte bereik ervan, weinig waarschijnlijk waren om aanleiding te geven tot geweld.[15] Het Hof contrasteerde Lilliendahl ook expliciet met Lenis in de geannoteerde beslissing en verklaarde zo mee waarom artikel 17 EVRM in Lenis wél toegepast werd.

10. Dit contrast met Lilliendahl is belangrijk om de impact van de onderhavige beslissing te duiden. Door Lenis te beschouwen als een ‘ernstigere’ versie van Lilliendahl en niet als een indeplaatsstelling of ‘overruling’ ervan, geeft het Hof aan dat artikel 17 EVRM krachtens deze beslissing geenszins geïnterpreteerd mag worden alsof het elke vorm van homofobie zou uitsluiten van het toepassingsgebied van de bescherming die het Verdrag biedt. Dit erkende het Hof ook expliciet in de geannoteerde beslissing; kritiek op bepaalde ‘levensstijlen’ (sic) op grond van morele of religieuze bezwaren mag niet beschouwd worden als per definitie uitgesloten van het toepassingsgebied van artikel 10 EVRM. Het is slechts wanneer de uitspraken zodanig ver reiken zoals hier dat ze de menselijkheid van LGB-personen ontkennen en oproepen tot geweld tegen hen, dat artikel 17 EVRM zijn intrede maakt.[16] Dit stemt overeen met de rechtspraak van het Hof inzake haatspraak tegen andere minderheden; niet elke vorm zal automatisch de graad van ernst bereiken die vereist is om artikel 17 EVRM in het geding te brengen.[17]

11. Niettemin mag de symbolische waarde van de beslissing van het Hof in deze zaak niet onderschat worden. Artikel 17 EVRM wordt louter toegepast in de context van die gedragingen die indruisen tegen de kernwaarden van het Verdrag. Het Hof erkende dat discriminatie op grond van seksuele oriëntatie in dit opzicht ‘even ernstig’ is als discriminatie op basis van ras, etniciteit of afkomst.[18] Gelijk respect voor ieders seksuele oriëntatie moet met andere woorden beschouwd worden als een van de basisbeginselen van het Verdrag. Hiermee lijkt het Hof terug te grijpen naar diens conclusie in Macatė t. Litouwen eerder dit jaar, waarin het ook stelde dat animositeit jegens same-sex relaties indruist tegen de kernbeginselen van gelijkheid, pluralisme en tolerantie en bijgevolg nooit op legitieme wijze een inmenging in de rechten van individuen kan rechtvaardigen.[19] Niet alleen verbiedt het Verdrag overheden om uit homofobie de rechten van LGB-personen in te perken, maar het belet tegelijk ook dat individuen het Verdrag inroepen om de meest extreme uitspattingen van hun homofobie te rechtvaardigen. Met deze zaak wordt de bescherming van LGB-personen dus opnieuw wat grondiger verankerd in het Verdragssysteem. In tijden van een stijgend aantal gevallen van haatspraak en homofoob geweld, kan dit alleen maar verwelkomd worden.

Tobias Mortier
Doctoraal onderzoeker en FWO-aspirant aan de Universiteit Gent, verbonden aan het Human Rights Centre en ConstitUGent


[1] ILGA EUROPE, ‘2023 Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People in Europe and Central Asia’, https://ilga-europe.org/report/annual-review-2023/, 8-9.

[2] ILGA EUROPE, reeds aangehaald, 8.

[3] Lenis t. Griekenland, EHRM 27 juni 2023 (ontv.), nr. 47833/20, ECLI:CE:ECHR:2023:0627DEC004783320.

[4] Vallianatos e.a. t. Griekenland, EHRM 7 november 2013, nrs. 29381/09 en 32684/09, ECLI:CE:ECHR:2013:1107JUD002938109, par. 92.

[5] Doorheen de blogpost wordt de term ‘LGB-personen’ gebruikt in de plaats van het inclusievere ‘LGBTQI+’ omdat de uitspraken louter betrekking hadden op mensen met een niet-heteroseksuele geaardheid. Genderidentiteit speelde noch in de feiten, noch in de beslissing een rol, waardoor het onzeker blijft of de conclusies uit deze zaak ook van toepassing zijn op haatspraak tegen trans personen.

[6] Perinçek t. Zwitserland, EHRM (GK) 15 oktober 2015, nr. 27510/08, ECLI:CE:ECHR:2015:1015JUD002751008, par. 113.

[7] Lawless t. Ierland (no. 3), EHRM 1 juli 1961, nr. 332/57, ECLI:CE:ECHR:1961:0701JUD000033257, par. 7.

[8] Paksas t. Litouwen, EHRM (GK) 6 januari 2011, nr. 34932/04, ECLI:CE:ECHR:2011:0106JUD003493204, par. 87; Perinçek t. Zwitserland, reeds aangehaald, par. 114.

[9] Zabhlyanov t. Bulgarije, EHRM 27 juni 2023, nr. 36658/18, ECLI:CE:ECHR:2023:0627JUD003665818, par. 78-80.

[10] Garaudy t. Frankrijk, EHRM 24 juni 2003, nr. 65831/01 (ontv.), ECLI:CE:ECHR:2003:0624DEC006583101; Hizb ut-Tahrir e.a. t. Duitsland, EHRM 12 juni 2012, nr. 31098/08 (ontv.), ECLI:CE:ECHR:2012:0612DEC003109808, par. 73-74.

[11] Roj TV A/S t. Denemarken, EHRM 17 april 2018, nr. 24683/14 (ontv.), ECLI:CE:ECHR:2018:0417DEC002468314, par. 47.

[12] Ayoub e.a. t. Frankrijk, EHRM 8 oktober 2020, nrs. 77400/14 34532/15 34550/15, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD007740014, par. 136-37.

[13] Molnar t. Roemenië, EHRM 23 oktober 2021, nr. 16637/06 (ontv.),
ECLI:CE:ECHR:2012:1023DEC001663706, par. 23-25.

[14] Lilliendahl t. IJsland, EHRM 12 mei 2020 (ontv.), nr. 29297/18, ECLI:CE:ECHR:2020:0512DEC002929718, par. 25.

[15] Lilliendahl t. IJsland, reeds aangehaald, par. 26 (samengelezen met Lenis t. Griekenland, reeds aangehaald, par. 56). Zie kritisch G. Fedele, ‘No Room for Homophobic Hate Speech Under the ECHR: Carl Jóhann Lilliendahl v. Iceland’, Strasbourg Observers 26 juni 2020, https://strasbourgobservers.com/2020/06/26/no-room-for-homophobic-hate-speech-under-the-ehcr-carl-johann-lilliendahl-v-iceland/.

[16] Lenis t. Griekenland, reeds aangehaald, par. 54.

[17] Contrasteer bijvoorbeeld Soulas e.a. t. Frankrijk, EHRM 10 juli 2008, nr. 15948/03,
ECLI:CE:ECHR:2008:0710JUD001594803, par. 48 met Norwood t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 16 november 2004, nr. 23131/03 (ontv.), ECLI:CE:ECHR:2004:1116DEC002313103.

[18] Lenis t. Griekenland, reeds aangehaald, par. 53.

[19] Macatė t. Litouwen, EHRM (GK) 23 januari 2023, nr. 61435/19, ECLI:CE:ECHR:2023:0123JUD006143519, par. 214, m. nt. Mortier.