Naar boven ↑

Annotatie

C. van de Heyning
28 januari 2022

Rechtspraak

Volodina t. Rusland (nr. 2)
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 14 september 2021
ECLI:CE:ECHR:2021:0914JUD004041919

Volodina t. Rusland (nr. 2) (EHRM, 40419/19) – Cybergeweld in het vizier van Straatsburg

1. De zaak Volodina t. Rusland n° 2 handelt over de positieve verplichting die op de verdragsstaten rust om cybergeweld aan te pakken. Het Hof erkent in dit arrest dat cybergeweld een intrinsiek deel is van huiselijk geweld waardoor de verdragsstaten slachtoffers hiertegen moeten beschermen. Bovendien moeten ze dergelijke feiten onderzoeken en bestraffen. De Cybercrime expertgroep van de Raad van Europa definieerde cybergeweld reeds in 2017 als “the use of computer systems to cause, facilitate, or threaten violence against individuals, that results in (or is likely to result in) physical, sexual, psychological or economic harm or suffering and may include the exploitation of the individual's circumstance, characteristics or vulnerabilities”.[1] Met dit arrest bevestigt het EHRM dat de verdragsstaten een wettelijk kader moeten voorzien om dergelijke daden aan te pakken en slachtoffers in de praktijk te beschermen.

Wat voorafging: Cybergeweld reeds opgenomen in de zaak Volodina t. Rusland n° 1

2. Aan de basis van deze zaak liggen bijzonder ernstige feiten van relationeel geweld. Mevrouw Volodina kreeg af te rekenen met een heel scala aan geweldsdaden die door haar voormalige partner werden gepleegd. In 2019 veroordeelde het EHRM Rusland reeds voor een schending van het verbod op foltering door de afwezigheid van een passend wettelijk kader om dergelijke feiten te bestraffen, het gebrek aan een prompt en doortastend onderzoek en vervolging, en de afwezigheid van maatregelen om het slachtoffer te beschermen (art. 3 EVRM).[2] Bovendien werd Rusland veroordeeld voor een schending van het verbod op discriminatie omwille van het intrinsiek gendergerelateerd aspect van huiselijk geweld (art. 14 juncto 3 EVRM) [3][4]

3. Het slachtoffer kreeg niet alleen te maken met fysiek geweld maar ook met cybergeweld. Haar voormalige partner installeerde volgapparatuur om haar constant te controleren, hackte haar social media account, postte hierop haar persoonlijke gegevens en verspreidde via die weg intieme foto’s van haar. Het Hof bracht in de eerste zaak reeds deze feiten van cybergeweld in rekening om te besluiten dat er sprake was van een onmenselijke behandeling conform art. 3 EVRM. Het Hof belichtte dat de verspreiding van de foto’s de waardigheid van de klager ondermijnden en haar vernederden. Dit droeg bij tot de gevoelens van angst en machteloosheid van de klager.[5] De verspreiding van dergelijke beelden en digitale belaging leiden op zich niet noodzakelijkerwijze tot deze conclusie, maar doen dat wel binnen een bredere context van intra-familiale en relationele terreur.

4. Ondanks de erkenning van de impact van dergelijke feiten op het slachtoffer, maakte het EHRM wel een onderscheid tussen de impact van het fysieke geweld en het digitale geweld. Het EHRM categoriseerde de laatste vorm van geweld immers als een “relatively minor offense”.[6] Deze bewoordingen staan op gespannen voet met de bevinding van het EHRM dat de psychologische impact van het digitale geweld een belangrijk aspect vormt van huiselijk geweld.[7] Uit onderzoek blijkt dat slachtoffers veelal een gelijkaardige psychologische impact ervaren van online als offline seksueel geweld.[8] Bovendien is digitaal geweld, in het bijzonder online belaging en het verspreiden van intieme beelden, steeds vaker intrinsiek verbonden met intra-familiaal en relationeel geweld.[9] Dit arrest kreeg echter een vervolg in de zaak Volodina n° 2  waar de focus lag op het gebrek aan actie door de Russische autoriteiten om op te treden tegen cybergeweld.

Cybergeweld erkend als ernstige schending van mensenrechten

5. In 2019 trok mevrouw Volodina opnieuw naar Straatsburg om aan te klagen dat er geen grondig onderzoek en vervolging was verricht in navolging van haar klacht over de cyberbelaging en het verspreiden van haar naaktbeelden. Het lopende strafrechtelijk onderzoek zou bovendien een jaar later geseponeerd worden op verzoek van de voormalige partner omwille van de verjaring van de strafvordering. De Russische autoriteiten weigerden hier beschermende maatregelen te nemen om het slachtoffer te beschermen tegen de aanhoudende digitale belaging door de voormalige partner, niettegenstaande dat er duidelijk bewijs was van de feiten. De klager meende dat Rusland haar positieve verplichtingen onder art. 8 EVRM had geschonden door geen effectieve bescherming te voorzien tegen de herhaaldelijke schendingen van haar privéleven.

6. Het Hof herinnert eraan dat de verdragsstaten op basis van art. 8 EVRM een positieve verplichting hebben om de fysieke en psychische integriteit van personen te beschermen. Het Hof benadrukt dat cybergeweld, cyberbelaging en het online valselijk overnemen van een identiteit kwalificeren als dergelijke aantasting van de integriteit.[10] Daarbij komt dat de verdragsstaten de bijzondere kwetsbaarheid van slachtoffers van huiselijk geweld mee in de overweging moeten nemen voor de beoordeling van de gepaste maatregelen om dit geweld te stoppen en het slachtoffer te beschermen. De lidstaten moeten daarbij een effectief systeem voorzien dat alle vormen van huiselijk geweld bestraft, inclusief cybergeweld, alsook in maatregelen voorziet om het slachtoffer te beschermen. Het Hof benadrukt dat de verplichting om een aangepast wettelijk kader te voorzien niet betekent dat er noodzakelijk strafrechtelijke sancties moeten zijn. Civielrechtelijke maatregelen kunnen eveneens volstaan indien deze het slachtoffer voldoende bescherming bieden .[11]

7. In de beoordeling van de concrete casus oordeelt het Hof dat er wel degelijk een wettelijk kader was in Rusland om de concrete uitingen van cybergeweld in de zaak van mevrouw Volodina aan te pakken. Het Russisch recht voorziet in zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke procedures die erop gericht zijn om inbreuken op het privéleven te bestraffen. Het Hof herhaalt wel haar bevindingen van de zaak Volodina n° 1 dat een holistische visie op de aanpak van cybergeweld in het Russische recht ontbreekt doordat het relationeel of intra-familiaal element van de inbreuken niet in rekening wordt gebracht.

8. In tegenstelling tot in de eerste zaak, ziet het EHRM in dit geval vooral problemen met de toepassing van het wettelijk kader. Ondanks dat de Russische autoriteiten uitgerust waren met de nodige wettelijke normen, faalden de autoriteiten om de feiten prompt te vervolgen en het slachtoffer te beschermen. Gezien de bijzondere ernst en eigenheid van de feiten zouden in deze zaak louter civielrechtelijke maatregelen op initiatief van het slachtoffer niet volstaan, en was een gepast strafrechtelijk gevolg noodzakelijk.[12] Niettegenstaande de kennis van de autoriteiten van de ernst van de feiten, werden geen gepaste maatregelen genomen. Bovendien was het onderzoek onvoldoende snel en grondig om de feiten effectief te bestraffen. Het gevoerde onderzoek leverde duidelijk bewijs op van de feiten, maar door de onnodige vertragingen verjaarde de strafvordering en werden de ernstige inbreuken uiteindelijk niet bestraft. Het Hof oordeelt dat straffeloosheid van de bijzonder ernstige feiten voldoende waren om te twijfelen aan de effectiviteit van de Russische aanpak van cybergeweld.[13] Het Hof besluit dan ook tot een schending van art. 8 EVRM.

9. Dit arrest is een belangrijke stap in de erkenning van cybergeweld als een ernstige aantasting van de integriteit van een persoon. Er rust dan ook een positieve verplichting op de verdragsstaten om in een voldoende wettelijk kader te voorzien om deze feiten te bestraffen en om slachtoffers te beschermen. Bovendien moeten de verdragsstaten ervoor zorgen dat dergelijke feiten prompt en grondig worden onderzocht. Deze bevindingen zijn in lijn met de eerste aanbeveling bij de het Verdrag van Istanbul van de Deskundigengroep van de Raad van Europa inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (GREVIO).[14] In deze aanbeveling wordt aangegeven dat de de verdragsstaten ervoor moeten zorgen dat vrouwen die slachtoffer werden van digitaal geweld een effectieve toegang moeten hebben tot strafrechtsstelsels, de autoriteiten adequaat moeten reageren, o.a. door een adequaat onderzoek te voeren, en, indien toepasselijk, ambtshalve te vervolgen.[15] Dit betekent concreet dat er binnen de autoriteiten voldoende deskundigheid moet zijn om te weten hoe dergelijke feiten worden onderzocht. Het digitale component vraagt immers om geheel andere onderzoekstechnieken dan de louter fysieke vormen van intra-familiaal en relationeel geweld.

10. Het Hof vereist geen geëigend wettelijk kader gericht op cybergeweld, maar aanvaardt dat gemeenrechtelijke bepalingen om deze feiten aan te pakken volstaan als zij in de praktijk ervoor zorgen dat deze feiten vervolgd kunnen worden. Gezien het steeds stijgende aantal klachten van deze feiten implementeerden vele verdragstaten al wel nieuwe bepalingen die zich specifiek richten op vormen van cybergeweld, o.a. ter bestrijding van het verspreiden van naaktbeelden zonder toestemming. [16] Dit arrest is een belangrijke wake-up call voor de verdragsstaten die deze fenomenen tot nu toe nog links lieten liggen om deze nieuwe vormen van relationeel en intra-familiaal geweld ernstig te nemen

Catherine van de Heyning


[1] Cybercrime Convention Committee (Working Group on cyberbullying and other forms of online violence, especially against women and children), Mapping study of cyberviolence, aangenomen op 9 juli 2018, T-CY(2017)10, te raadplegen: rm.coe.int/t-cy-2017-10-cbg-study-provisional/16808c4914.

[2] Volodina t. Rusland n°1, EHRM 9 juli 2019, nr. 41261/17, ECLI:CE:ECHR:2019:0709JUD004126117, par. 101.

[3] Volodina t. Rusland n°1, par.  133.

[4] Over dit arrest: R. McQuigg, “The European Court of Human Rights and Domestic Violence: Volodina v. Russia”, International Human Rights Law Review 2021, vol. 10(1), p. 155-167.

[5] Volodina t. Rusland n°1, par.  75.

[6] Volodina t. Rusland n°1, par.  94.

[7] Volodina t. Rusland n°1, par. 74.

[8] S. Bates, Revenge porn and mental health: a qualitative analysis of the mental health effects of revenge porn on female survivors, Feminist Criminology 2017, vol. 12(1).

[9] D. Keats Citron en M.A. Franks, Criminalizing Revenge Porn, 49 Wake Forest L. Rev. 2014, 351.

[10] Volodina t. Rusland n°2, EHRM 14 september 2021, nr. 40419/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0914JUD004041919, par. 48. Dit werd reeds erkend in Buturuga t. Roemenië, EHRM 11 februari 2020, nr. 56867/15, ECLI:CE:ECHR:2020:0211JUD005686715, par. 74-78. Hierover L. Huijbers, “Cybergeweld expliciet erkend als verschijningsvorm van huiselijk geweld”, EHRC Updates, 17 april 2020.

[11] Volodina t. Rulsand n°2, par.  51

[12] Volodina t. Rusland n°2, par.  57-58.

[13] Volodina t. Rusland n°2, par.  67.

[14] GREVIO, General recommendation no. 1 on the digital dimension of violence against women, aangenomen 20 oktober 2021, te raadplegen: www.coe.int/en/web/istanbul-convention/-/grevio-publishes-its-general-recommendation-no-1.

[15] GREVIO recommendation 1, aanbeveling. 55(d).

[16] Zie voor Nederland art. 139h.2 Sr. Ingevoerd bij Wet van 27 september 2019 tot wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, Stb. 2019, 311; Voor België art. 371/1 en 371/2 Sw. ingevoerd bij Wet van 16 april 2020 ter bestrijding van de niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte beelden en opnames, BS 18 mei 2020, 35762