Naar boven ↑

Annotatie

K. Lemmens
11 mei 2020

Rechtspraak

Tête t. Frankrijk
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 26 maart 2020
ECLI:CE:ECHR:2020:0326JUD005963616

Tête t. Frankrijk (EHRM, nr. 59636/16) – Hou je kop! De beknotte vrijheid van meningsuiting van mijnheer Tête

1. Het arrest Tête t. Frankrijk gaat in wezen om een juridisch vrij eenvoudige, maar politiek gevoelige zaak. De verzoeker was een advocaat en lokaal politcus, die zich verzette tegen de plannen van de Franse voetbalclub Olympique de Lyon om een nieuw stadion te bouwen in de stadsrand van Lyon. Als advocaat was hij ook de raadsman van burgers die zich verzetten tegen de plannen en die onteigend werden. In 2016 werd het nieuwe stadion ingehuldigd.

In het kader van de bouw van de stadion, ging de club ook naar de beurs, waardoor ze uiteraard onderworpen was aan informatieplichten ter bescherming van de spaarder en investeerder, net zoals andere bedrijven die een beroep doen op het publiek spaarwezen.

2. Precies over de informatie aan het publiek ontstond er stennis. In januari 2010 richtte de verzoeker een open brief aan de voorzitter van de AMF (Autorité des Marchés Financiers – Autoriteit Financiële Markten) om vermeende onregelmatigheden aan te klagen. Verzoeker vroeg zich af of de club geen foute en misleidende informatie aan het publiek zou hebben gecommuniceerd. Deze inhoud van deze brief werd volgens de Franse regering ook bekend gemaakt op een persconferentie. Uiteindelijk besloot de Autoriteit Financiële Markten geen nader gevolg te geven aan de brief.

3. De Club en de verantwoordelijke voor de informatiebrochure legden daarop een klacht neer tegen de verzoeker op grond van lasterlijke aantijgingen (dénonciation calomnieuse). Zowel de Rechtbank van Eerste Aanleg als het Hof van Beroep vonden de klacht gegrond en veroordeelden verzoeker tot de betaling van een geldboete en een schadevergoeding. Een voorziening bij het Franse Hof van Cassatie werd afgewezen, zodat er de verzoeker niets anders restte dan naar het Mensenrechtenhof te stappen.

4. De rechtsgrond waarop verzoeker zijn klacht baseerde was art. 10 EVRM, nu hij van oordeel was dat zijn vrijheid van meningsuiting werd geschonden. Het Mensenrechtenhof moest bijgevolg onderzoeken of aan de drie voorwaarden van art. 10 lid 2 was voldaan. De veroordeling van verzoeker moest dus cumulatief een wettelijke basis hebben, een legitiem doel nastreven en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.

5. Het makkelijkst was de bescherming van het legitiem doel. Het kan niet ernstig betwijfeld worden dat de veroordeling in Frankrijk beoogde de reputatie van de verantwoordelijke voor de informatiebrochure, de voorzitter van Olympique Lyonnais Groupe, te beschermen. Voor zoveel als nodig benadrukt het Mensenrechtenhof dat het iemand van een misdrijf beschuldigen, terwijl hij er niet voor veroordeeld is, diens reputatie schaadt, wat vanuit het perspectief van het EVRM aan het privéleven raakt.

6. Over de rechtsbasis was er evenmin veel discussie. De veroordeling was in essentie gebaseerd op art. 226-10 van het Strafwetboek, dat lasterlijke aantijgingen strafbaar stelt. Nu is het wel zo dat de erin vervatte incriminatie niet algemeen is: slechts ten aanzien van bepaalde categorieën van burgers zal een lasterlijke aantijging strafbaar zijn. In het voorliggende geval was de relevante categorie die van “een overheid die gevolg kan geven aan de aantijging dan wel de bevoegde overheid kan adiëren”. De voorzitter van de FMA behoort tot die groep. Verzoeker had ingeroepen dat hij dit niet kon weten, omdat er nooit eerder een zaak geweest was waar deze vraag aan de orde was.

Het Mensenrechtenhof antwoordt daar in wezen op dat er altijd wel situaties zullen zijn waarin een wet voor het eerst moet worden toegepast en dat rechters dus over een bepaalde interpretatieruimte beschikken. Dat is geen probleem, op voorwaarde dat burger redelijkerwijze de toepassing van de wet kon inschatten. Dat was te dezen het geval, te meer daar verzoeker zelf een advocaat was en dus als deskundige wel erg goed geplaatst was om een correcte inschatting te maken.

7. Zoals bijna altijd was het dus zaak na te gaan of de inperking de proportionaliteitstoets kon doorstaan. Hierbij valt vooral een merkwaardig aspect van de argumentatie van de Franse rechtbanken op. Het Hof van Beroep had nagelaten de vrijheid van meningsuiting van mijnheer Tête in rekening te brengen. Het Hof van Cassatie had dan weer vastgesteld dat lasterlijke aantijgingen niet beschermd kunnen worden door de vrijheid van meningsuiting, alsof dergelijke aantijgingen uit hun aard strijden met de plichten en verantwoordelijkheden die verbonden zijn met de vrijheid van meningsuiting.

8. Het Straatsburgse Hof stelt vast dat die argumentatie niet gevolgd kan worden en er hoe dan ook een proportionaliteitstoets moest plaatsvinden. Met andere woorden, de Franse rechtbanken hebben gehandeld alsof lasterlijke aantijgingen sowieso buiten het toepassingsgebied van de vrijheid van meningsuiting zouden vallen. Zodat, eenmaal is komen vast te staan dat een uiting aan de voorwaarden van de incriminatie voldoet, een toetsing in het licht van art. 10 EVRM niet aan de orde is. Het Mensenrechtenhof denkt daar duidelijk, terecht lijkt me, anders over. Een toets aan art. 10 EVRM is in elk geval aan de orde.

9. Nochtans is het Hof ook voorzichtig. Alvorens over te gaan tot de concrete aftoetsing, herinnert het aan het algemeen kader waarin deze controle moet gebeuren. In lijn met de evolutie van de voorbije jaren, stelt het Hof zich eerder voorzichtig op. Het stelt vast dat we in casu te maken hebben met een conflict van mensenrechten (art. 8 en  10 EVRM). Straatsburg erkent dat nationale overheden over een “margin of appreciation” beschikken om te bepalen hoe ze, in horizontale relaties, privacy beschermen. Hetzelfde geldt voor de noodzakelijkheid van inperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Weliswaar blijven die nationale belangenafwegingen onderworpen aan de Europese controle, maar het Hof zal er zich in beginsel  van onthouden om zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van de nationale overheden, als deze de Straatsburgse criteria gerespecteerd hebben. Pas in geval van dwingende redenen, kan het Hof zijn oordeel alsnog substitueren.

10. Tegen de achtergrond van dit algemene kader, gaat het Hof vervolgens over tot de toetsing van de veroordeling van verzoeker aan art. 10 EHRM.

Daarbij stelt het Hof in de eerste plaats vast dat de Franse rechtbanken niet overgegaan zijn tot enige afweging van belangen. Dat verwondert eigenlijk niet, want ze schijnen gehandeld te hebben alsof art. 10 EVRM niet van toepassing kon zijn.

Vervolgens gaat het Mensenrechtenhof over tot de nadere analyse van de zaak. Het stelt in de eerste plaats vast dat de discussie omtrent de bouw van het nieuwe stadion een zaak was die de openbare opinie beroerde. Het ging om een debat van algemeen belang. Bovendien was de brief geschreven vanuit een militant oogpunt: de schrijver was als lokaal politicus en advocaat van tegenstanders van het project uiteraard direct betrokken partij. De brief moet dan ook gezien worden als een onderdeel van een politieke campagne.

Wie vertrouwd is met de rechtspraak van het Mensenrechtenhof, weet dat in dergelijke omstandigheden het hoogste beschermingsniveau aan de orde is. Tegelijk is Straatsburg evenmin ongevoelig voor het feit dat iemand van een misdrijf beschuldigen, zonder dat er sprake is van een veroordeling, geen lichte zaak is. Het merkt echter op dat de brief met enig voorbehoud geschreven was en verzoeker er vooral vragen in gesteld had.Ten slotte keek het Hof ook naar het totaalbedrag van boete en schadevergoeding dat de verzoeker had moeten betalen, en vond het geheel (13.000 euro) substantieel. Al deze elementen doen besluiten tot een disproportionele inbreuk op de vrijheid van meningsuiting.

11. In het licht van de rechtspraak van het Mensenrechtenhof is dit arrest geen grote verrassing. Het is niet moeilijk om de onderliggende motieven goed te begrijpen: als overheden te snel zouden teruggrijpen naar de veroordeling van lasterlijke aantijgingen, zou dat een chilling effect hebben op burgers die denken weet te hebben van strafrechtelijke inbreuken en de overheid hierop attenderen. Het is zeer begrijpelijk dat overheden willen verhinderen dat mensen bewust, wetens, valse klachten neerleggen. Maar in het belang van de vrijheid van expressie en informatie, moet die kwaadwilligheid dus erg beperkend worden begrepen. Ook een aantijging mag niet te ruim worden opgevat.

Het Mensenrechtenhof had overigens kunnen volstaan met de vaststelling dat de Franse rechtbanken nagelaten hadden de veroordeling van mijnheer Tête te toetsen aan art. 10 EVRM. Dat op zich zou al volstaan hebben om de schending vast te stellen.

Deze zaak levert ook een interessant voorbeeld van de complexe rol die het Mensenrechtenhof speelt. In de mate dat men de houding van de Franse rechtbanken zou kunnen begrijpen als de toepassing van de keuze van de wetgever, gedraagt het Hof zich dus eerder als een grondwettelijk hof. Maar in het verifiëren van de toepassing van de wet, in het licht van de omstandigheden eigen aan de zaak, komt weer eerder de dimensie van Hooggerechtshof naar voren. Een zaak als deze toont daarbij aan dat het wellicht vaak zeer moeilijk zal zijn om beide aspecten van elkaar te scheiden. In het debat over de mogelijke hervorming van het Hof, kunnen zaken als deze maar beter in het achterhoofd gehouden worden.

12. Een aspect van deze zaak waaraan eigenlijk weinig aandacht wordt geschonken, is de hoedanigheid van de betrokkene, die ook als advocaat zichzelf voor het Hof verdedigde.

Ik heb alle begrip voor de uitspraak van het Hof, vanwege de angst voor een chilling effect. Maar wat misschien een factor geweest is die de felheid en koppigheid in het debat mee kan verklaren, is dat de verzoeker én lokaal politicus was, én advocaat was en vervolgens ook nog eens beklaagde (en dus partij) werd. Misschien zou het Hof er goed aan gedaan hebben om ook een wenk te geven dat een dergelijke cumulatie van functies en betrokkenheid van aard is om de blik soms wat te vertroebelen. Waardoor natuurlijk al sneller feller, overtrokken en mogelijk onjuist wordt gecommuniceerd.

Prof. dr. Koen Lemmens

KU Leuven (België)